doors.jpg

Maandag 28 maart 2016 - paasmaandag - GA TERUG NAAR GALILEA

Paasmaandag - C
Lezingen: Handelingen 2:14.22-32 en Matteüs 28:8-15
 
Na al die preken in de afgelopen week, begin ik maar eens met een verhaal. Het is gebeurd in een klein dorpje ver van hier. Het was 'n rustig dorp. Nooit gebeurde er iets opwindends. Natuurlijk: de boeren werkten hard op hun land en hun vrouwen schrobden ijverig hun stoepjes en dronken 's middags thee bij hun buurvrouw. Zelfs de kinderen gingen elke dag keurig naar school en spijbelden nooit. Dat kon ook niet, want niets bleef in het dorpje verborgen. De meester zou het binnen tien minuten al weten! Naar de kerk gingen de mensen ook. En als de pastoor dan preekte, dan zaten de meeste boeren te dutten, ruilden de kinderen plaatjes van filmsterren en deden de vrouwen alsof ze aandachtig luisterden (al zaten de meesten met hun gedachten al weer bij de pruttelende koffie die na de mis gedronken zou worden).
 
Maar op een dag gebeurde er iets dat het dorp in een hevige beroering bracht. Nog jaren zou daarover gesproken worden! Op een zondag vertelde de pastoor dat er iemand in het dorp gestorven was, maar hij zei er niet bij wie het was. De vrouwen stootten hun mannen wakker en de kinderen stopten met plaatjes ruilen. Wie zou dat nou in Godsnaam kunnen zijn? Nooit bleef er iets in het dorp verborgen. Wie was de bekende, onbekende dode?
 
Het gonsde daarna van geruchten in het dorp. Het hele dorp was van slag af. Er werd niemand vermist en van geen enkel huisje waren de gordijnen dicht. Met grote spanning wachtte men de dag van de begrafenis af. En die woensdag - u begrijpt het al - zat de kerk tjokvol met mensen. De boeren hadden die morgen hun ploeg laten staan en de vrouwen hadden hun mooiste zwarte jurk aangetrokken. Na 'n indrukwekkende preek liet de pastoor de deksel van de kist halen. De dorpelingen kregen gelegenheid voor een laatste groet. Maar wie lag er nu in Gods naam in die kist?
 
De eerste mensen schuifelden de banken uit en keken in de kist, ze werden asgrauw en keerden ontzet weer naar hun plaatsen terug. Ze stonden te trillen op hun benen. De kist was namelijk leeg! Maar op de bodem van de kist lag een grote spiegel. En iedereen die in de kist keek zag op de bodem zichzelf liggen! Toen begrepen de dorpelingen wat hun pastoor eigenlijk wilde zeggen. Zij waren langzamerhand wel erg ingedut. Zij hadden nog nauwelijks oog en oor voor de wérkelijke vragen van het leven. Zij beseften toen dat God er in hun leven eigenlijk maar een beetje bij hing. Hij nam niet werkelijk een centrale plaats in hun leven in. Natuurlijk, ze gingen elke zondag trouw naar de kerk, maar meer was het ook niet.
 
Zo kun je, terwijl je midden in het leven staat, al dood zijn! Als je jezelf voorbij holt in je jacht naar geld, status, bezit, roem, macht en eer. En ouder geworden, merk je hoe het leven je is ontglipt. Daar sta je dan met lege handen. Zo druk bezig met jezelf, dat je niet eens in de gaten hebt dat je afsterft, dat je liefde verdroogd is als een plas water, uitgegoten in het dorre, droge zand van de woestijn.
 
Feesten als Pasen willen deze houding doorbreken. Het gaat niet meer over carrière- en machtsvraagstukken. Het gaat over dood en leven. Het paasfeest is geen feest van oude en afgeleefde mensen die al met één been in het graf staan. Er zijn mensen onder ons die al met rond hun twintigste met béide benen in 't graf staan. Maar Pasen is het feest van beide benen úit het graf, met beide benen weer terug in de werkelijkheid. Het eeuwig leven is geen nieuw land achter de horizon van je pensioen.
 
Ook zijn er mensen die zeggen: wees nooit bang voor de dood. Want als je leeft, is de dood er niet. En als de dood er is ben jij er niet meer. Geen mens komt zijn eigen dood tegen! Maar christenen denken ánders over de dood. Zij zien de dood als rover, spelbreker, een onzalige levensverwoester. De dood die geen eerbied kent voor het leven, geen rekening houdt met de liefde, niet stopt, zelfs niet bij wieg of kinderkamer. Maar deze dood krijgt niet het laatste woord. Dat vieren we met Pasen: dat niet de dood, maar het leven het eerste en het laatste woord krijgt van God.
 
Dat is wat wij met Pasen mogen vieren. Dat de goede krachten van het leven het zullen winnen van de dood. Als we maar niet inslapen en indutten, maar solidair blijven met mensen die naast je staan. Is verrijzen iets anders dan weer op de been geholpen en overeind komen?
 
De eerste dagen na de verrijzenis van Jezus deden er twee verhalen de ronde. Zijn lichaam was nergens meer te vinden. En dat kan natuurlijk in zo’n stad als Jeruzalem, waar elke dag begrafenissen zijn. Maar soldaten beweerden dat het lichaam gestolen was. De leerlingen komen met een ander verhaal: we hebben de Heer gezien, Hij is niet dood, Hij leeft. En welk verhaal moeten we nu geloven?
 
De leerlingen geloven de vrouwen die als eersten het graf van Jezus bezochten. Wie geloven wij? In onze groeiende onkerkelijke samenleving doen ook allerlei verhalen de ronde. In de kerk belijden wij elke zondag ons geloof in de geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof in de verrijzenis van de doden en het leven van het komend rijk’. We staan hiermee in de schoenen van de apostelen en de eerste leerlingen. De basis van ons geloof is de Apostolische traditie, die vertellen over de vrouwen die het ‘zagen’. 
 
Geloven is niet vanzelfsprekend. Dat wist Jezus zelf ook. Hij geeft zijn vrienden bij zijn Hemelvaart dan ook een goed advies mee: als het je aan geloof begint te ontbreken, ga dan terug naar Galilea, naar de Berg waar ik jullie de Bergrede heb gegeven. Ga terug naar het begin. Een prachtig advies. Als je dreigt vast te lopen in je vriendschap of huwelijk, of in je priesterschap, ga dan weer eens terug naar je het Begin. Daar zal je je nieuwe inspiratie vinden in het in het begin gegeven woord, onder Gods zegen.
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam