nicolaaskerk.jpg

Vrijdag 7 oktober 2016 - MARIA VAN DE ROZENKRANS

Lezingen: Galaten 3:7-14 en Lucas 1:26-38
 
Bij m’n bed hangt een foto van mijn vader en mijn moeder. Links hangt een zilveren rozenkrans. Het is de rozenkrans van mijn moeder, die in 1995 is gestorven. Het is het laatste dat zij in haar handen heeft gehad voordat ze voorgoed werden samengevouwen. Aan de rechterkant van de foto hangt de houten rozenkrans van mijn vader, die in 1965 is gestorven. Ook hij had deze rozenkrans in zijn handen nadat hij gestorven was. Beide rozenkransen zijn nu van mij. Het zijn twee oude rozenkransen die mij verbinden met mijn verleden. Mijn grootouders hebben hem gebeden en ook mijn ouders. En nu mogen wij hem bidden.
 
Al biddend sta ik met hen in contact. Ik sta er mee in de traditie van het vanzelfsprekende bidden door gewone mensen. Mensen die maar weinig woorden nodig hadden om te zeggen wat er in hen gaande was. ‘Vijf Onze vaders en 50 Wees Groeten’ waren genoeg om de Heer van het gebed te herinneren aan de dingen waar ze blij mee waren en aan de vragen die zij hadden. De Rozenkrans is het gebed van de herhaling. En deze vorm sluit aan bij het eeuwenoude Jezusgebed van Egyptische en Griekse monniken, die dagelijks niets anders deden dan 1001 maal de naam Jezus zeggen en zo aan Hem denken. In zijn eenvoudigste vorm is dat bidden: hetzelfde zeggen en blijven herhalen totdat het in je gaat leven. 
 
De rozenkrans bid ik op mijn eigen wijze, sinds ik de rozenkransen van mijn vader en moeder in bezit heb. In plaats van de vele weesgegroetjes noem ik bij elke zilveren of houten kraal een naam, een naam voor wie ik bid en uitspreek dat hij of zij bewaard mag worden als een parel in Gods hand. Mijn rozenkrans is een litanie van namen. Van levenden en doden. Het gaat om onze namen, de namen van onze gestorvenen en van hen die na ons komen. Met je rozenkrans kun je zijn bij de slachtoffers van de rampen, oorlogen en hongersnood en bij de vele vluchtelingen. Je kunt bij een parochiaan zijn die weet dat de dood voor zijn of haar deur staat. De geest kan wat het lichaam niet kan. De geest kan namen noemen voor het aanschijn van Hem die geen God van doden maar een God van levenden is.
 
Nu vraagt u misschien: maar helpt dat iets? Onze lieve doden krijg je er niet mee terug. Verkort het ons verdriet? Dat weet ik natuurlijk niet, al merk ik dat soms wel. Maar beter is het om bij God genoemd te worden, dan voor Hem verzwegen. Elke kraal is beslist een naam voor Hém. Ik las hierover een passende bijdrage van de dichter Gerrit Achterberg:
 
Een naam van iemand die niet meer bestaat
blijft soms nog lang onder de mensen,
hoewel er niets meer is te wensen
wat wederzien of werkelijkheid aangaat.
Zonder zich met de tijd te mengen
is zijn betekenis intact gebleven 
 
En zo kom ik, namen noemend, aan het einde van mijn rozenkrans bij het zilveren of houten kruisje, waarvan één balk is gebroken en bijgevolg ook één arm van Jezus. Ik kan het laten maken, maar dat doe ik niet. Want bidden is eigen aan een gebroken wereld. Maria weet daarvan mee te praten…Ze krijgt vandaag van een engel te horen dat zij de moeder zal worden van de Zoon van de Allerhoogste. Haar antwoord aan de engel is dan: ‘Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord.’ De Messias is in aantocht…
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam