Zondag 16 juli 2017 - JEZUS VERLAAT ZIJN HUIS

15e zondag door het jaar - A
Lezingen: Jesaja 55:10-11 – Rom.8:18-23 - Matteüs 13:1-23
 
Bij het voorbereiden van de preek van deze zondag, bleef ik bij het evangelie al bij de eerste zin hangen. Er staat dat Jezus op zekere dag ‘zijn huis verlaat’ en aan de oever van het meer gaat zitten. Dat klinkt heel gewoon. Maar in de Schrift heeft elk woord zijn betekenis. Waarom gaat Jezus van huis weg? Jezus verlaat zijn huis. In de Bijbel staat dat woord ‘huis’ ook voor zijn bewoners, de familie, het geslacht, de stam. Jezus had redenen te over om zich niet meer thuis te voelen in Nazareth. Zijn contact met de bewoners van zijn geboorteplaats is niet al te best. Ze hebben Hem zelfs willen stenigen. Jezus verlaat zijn stam, zijn geslacht, want in zijn eigen moederstad wordt een profeet niet geëerd.
 
Het huis als het beeld van het Volk Gods. Petrus schrijft in zijn brief: ‘Laat u als levende stenen voegen in het huis van God’ (1 Petrus 2:5) Paulus noemt de volgelingen van Je¬zus ‘Huisgenoten van God’ (Ef.2:19). Zelf zegt Jezus: ‘in het Huis van mijn Vader zijn vele woningen’ (Joh.14:2). En Paulus zegt: ‘Wij weten het immers dat de aardse tent die onze woning is, eens zal worden neergehaald. Maar dan heeft God voor ons 'n huis gereed in de hemel, een onvergankelijk, een niet door mensenhanden vervaardigd huis’. (II Kor.5:1)
 
Jezus gaat van huis, verlaat zijn familie en zijn stam. Dat van huis weg gaan wordt bij Matteüs altijd gevolgd door het woord ‘thuiskomen’. ‘Elthen eis ten oikian’ (13:36) Het is een thema dat alleen bij Matteüs voorkomt. Hij gebruikt dit beeld maar liefst zesmaal in zijn evangelie! Je huis uit trekken en een nieuw huis binnengaan. Jezus is iemand die zijn huis verlaat, de wijdere ruimte in trekt en een nieuw huishouden begint. Het is jammer dat wij pas in het evangelie van volgende week zondag horen dat Jezus weer een huis binnengaat (13:36). En het zal pas over twee weken zijn dat Jezus de hele serie parabels over het koninkrijk Gods afsluit met een directe verwijzing naar de ‘huishouder’ die uit zijn schat nieuw en oud - in die volgorde! - tevoorschijn haalt (Matteüs 13:52).
 
Jezus is een nieuw ‘huis’, een nieuwe familie aan het stichten. Dat is duidelijk. En in zijn voetspoor worden er telkens nieuwe huizen gesticht. Er kwamen Dominicanen, Jezuïeten en Franciscanen en aan het einde van de vorige eeuw werden er talloze congregaties en ordes gesticht van vrouwelijke en mannelijke religieuzen die gingen werken in het onderwijs, in de ziekenhuizen of in de Derde Wereld. Ook vandaag de dag stichten mensen nieuwe huizen. In Afrika zijn kleine christengemeenschappen ontstaan, in Latijns-Amerika de basisgemeenschappen, in India werken de zusters van Moeder Theresa en in West-Europa trekt de oecumenische basisgemeenschap van Taizé alle aandacht, vooral van jongeren.
 
Dat mensen nieuwe huizen stichten is op zich niet zo verwonderlijk. Het heeft alles met het woord ‘thuis’ te maken. Een huis is comfortabel en veilig. Je woont er beschermd achter dikke muren en gesloten deuren. We doen soms zelfs de luiken voor de ramen. Thuis kan het gezellig zijn, met gelijkgezinden onder elkaar! Mensen die hetzelfde denken en hetzelfde zijn. We hebben het ook nodig: mensen bij wie we thuis zijn. Maar het heeft ook iets gevaarlijk: je kunt zo gauw in je zelf opgesloten raken. Nazareth was ook voor Jezus zijn thuisbasis. Het gaf Hem het gevoel van veiligheid en beslotenheid. Een schuilplaats voor Hem en zijn familie. Maar Nazareth wordt Hem te klein, te benauwend. Jezus verlaat Nazareth en betrekt zijn eigen huis in Kafarnaüm. Maar ieder huis is Hem te klein. Alle grenzen zijn te beperkt. Zijn kring wordt steeds groter. Steeds weer trekt Jezus weg uit zijn huis om een nieuw huis te beginnen, waarin iedereen welkom is: tollenaars en zondaars, hoeren en Samaritanen incluis.
 
Ook wij dreigen iedere keer weer vast te lopen in oude huizen. Dat geeft een gevoel van veiligheid. Maar Gods huis is een open huis. En dat zou de kerk ook moeten zijn. Maar voor dat we het weten maken we het oergezellig voor elkaar en sluiten we de deuren voor mensen die anders denken en anders zijn. Het verhindert ons aanwezig te zijn in een wereld die niet zozeer het oude maar vooral het nieuwe nodig heeft.
 
Deuren en ramen wijd open, oude vertrouwde wegen verlaten. Je openstellen voor elkaar. Dat is pas evangeliseren. ‘Je zult honderdvoudige vrucht dragen’, zegt Jezus. Voor een Palestijnse boer is een oogst van 30 kilo per 1 kilo zaaigoed al een onmogelijk resultaat. Jezus zegt dat we honderdvoudige vrucht zullen dragen, als we zelf maar vruchtbaar genoeg zijn om het evangelie uit te dragen in hart en handen. Soms word je moedeloos, als je ziet wat er van alle zaad overblijft. Hoeveel preken, jaar in jaar uit, wat blijft ervan hangen? Zoveel woorden door ouders gezaaid in de harten van hun kinderen. Wat komt er veel op de rotsgrond terecht! Al die moeite die we week in week uit doen om onze nieuwe samenwerkingsverbanden, om nieuwe grotere parochies, op te bouwen. Heeft dat wel zin?
 
Op die pijnlijke vraag geeft Jezus een antwoord. Kijk naar de boer. Ook na een slechte oogst zaait de boer met optimisme. Hij gelooft in de kiemkracht van 't zaad en in de geschiktheid van de bodem. Als er niet wordt gezaaid, zal er niet meer worden geoogst. Zaaien en oogsten, geven en ontvangen. Die woorden horen bij elkaar. Wie het ene niet doet, wacht vergeefs op het andere. De boer gooit het zaad eenvoudigweg op de akker. Hij doet er in zekere zin afstand van. Hij geeft het zaad uit handen en vertrouwt het toe aan zon en regen, die hun werk wel zullen doen. Hij ligt ‘s nachts niet wakker en zit niet elke dag te wachten of 't zaad wel zijn werk zal doen. Hij wacht met groot geduld op de oogst.
 
Jezus heeft de moed niet opgegeven. Hij zaaide verder. Hij is zelf graankorrel geworden, bestemd tot honderdvoudig leven. Ook nu zaait Hij nog in het de harten van mensen. Hij weet hoe rotsachtig de bodem van ons hart kan zijn. Maar hij weet ook dat het Woord van God voldoende kiemkracht heeft om zelf op te schieten. En dat er in elk hart wel een plekje is waar het zaad honderdvoudige vrucht zal dragen. Als we het aan durven om wat meer thuis te zijn bij elkaar, zullen we thuis zijn bij God.
 
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam